De aanslagen in Parijs. Verschrikkelijk. Molenbeek in België, dat is een plek waar enkele terroristen vandaan komen. Deze jongens zijn geradicaliseerd, hebben gevochten in Syrië en keren zich nu tegen hun landgenoten in België en Frankrijk. Hoe kan zoiets gebeuren? En hoe moeten we daar als samenleving mee omgaan?
Ik moet terugdenken aan de aanslag op Charlie Hebdo van een klein half jaar geleden. Burgemeester Aboutaleb van Rotterdam zei toen dat jihadisten, oftewel Nederlanders die zich tegen onze vrijheden keren, maar ‘op moeten rotten’.
Vooropgesteld: ik vind Aboutaleb een geweldig bestuurder. En op het eerste gezicht lijkt deze uitspraak best logisch en aannemelijk. Het is op geen enkele manier te tolereren wat deze terroristen hebben gedaan. Uiteraard moeten zij gepakt en vervolgd worden. Maar betekent dat ook dat alle jihadisten in bijvoorbeeld België of Nederland beter op zouden kunnen rotten?
Volgens mij niet. Om het voor nu tot Nederlandse jihadisten te beperken: dit zijn mensen die dezelfde nationaliteit hebben als wij. Zij zijn geboren en getogen in hetzelfde land.
Vervolgens hebben zij zich radicaal tegen alle kernwaarden van onze samenleving gericht. Dat is een probleem. Een probleem waar je als samenleving mee om moet gaan. Door te zeggen dat jihadisten beter op kunnen rotten, zet je het probleem in feite van je af. Het is te makkelijk en te simplistisch. Terwijl we nu als samenleving ook naar onszelf moeten kijken hoe en waardoor dit heeft kunnen gebeuren.
In onze rechtspraak is terrorisme verboden. Natuurlijk moeten de daders bestraft worden. Maar we moeten er ook over nadenken wat voor positie deze mensen ooit weer in de maatschappij moeten gaan innemen. En we moeten terroristische daden voor de toekomst zien te voorkomen.
Dit zijn ook onze burgers. Daarom moeten we er juist alles aan doen om ervoor te zorgen dat jihadisten níet oprotten.
Nikki de Jong, 6 december 2015